Over wiskunde, zorgzaamheid en 12 of 14 ladders
Interview door Ine Van Baelen, februari 2024
Het is twee weken voor de première van Beyond the Edge. Choreograaf Piet Van Dycke en de acht jonge dansers/fysieke spelers die tijdens een auditie voor het fABULEUS-project indruk maakten zitten samen rond de tafel. “Is het ok als we terug beginnen?”, vraagt Piet voorzichtig na de lunch. Een van de spelers is in slaap gevallen met het hoofd tussen de drinkflessen op de tafel. Feestje gehad gisterenavond.
Welwillend meandert de groep terug naar de repetitiezaal. Daar knalt een beat uit de boxen. Er vormt zich een kring voor een rituele opwarmingsdans. Terwijl de jongeren één voor één een beweging improviseren, door de rest in canon herhaald, botst dramaturg Marie op de jongste speler, die zich al dan niet bewust verschanst heeft tussen twee rijen stoelen. Hij verlaat zijn schuilplaats en maakt de kring rond. Het ritueel heeft een duidelijk doel: eten > uitbundig dansen > concentratie proberen vasthouden.
Maar er moeten nog schoenen gevonden worden. Met hier en daar een veter los, troepen choreograaf en dansers tenslotte samen in een besprekingsknuffel. Het verloop van de repetitie wordt doorgenomen in een codetaal van verrassend weinig woorden. Eens begonnen nemen de jongeren samen de verantwoordelijkheid voor het stuk op. Wijzen elkaar op onnauwkeurigheden. Vinden onderling oplossingen. De ladders waarmee ze werken, zijn weerbarstig, de choreografie oogt superingewikkeld, als een examen voor het spiergeheugen. Terwijl de spelers blokken, vertelt de choreograaf hoe ze tot deze voorstelling zijn gekomen.
Tien jaar geleden stond je hier zelf als jongere op het podium in de voorstelling dUb van fABULEUS en Karolien Verlinden. Kan je iets vertellen over wat je toen voelde?
Piet Van Dycke: “Het was voor mij persoonlijk het startschot van een heel nieuw parcours. Ik was altijd in beweging en deed verschillende soorten sporten, maar door deel te nemen aan dUb kreeg bewegen plots een heel andere betekenis. Daar ontdekte ik hoe je beweging ook een theatraliteit kan geven. Het inspireerde me om onze dagelijkse handelingen anders te gaan benaderen, omdat ik dacht: alles kan beweging zijn, alles is dans.
Tot dan was dans voor mij het typische ´5, 6, 7, 8-pasje´ waar ik niet echt aansluiting bij vond. Ik vond het altijd heel leuk om te dansen, maar dat beeld heeft me tegengehouden om bijvoorbeeld naar een dansschool te gaan, of als jongen ook dansant te bewegen. Toen was er ineens dat warme fABULEUS-bad dat me toonde hoe je anders met beweging om kan gaan.
In onze groep was er ook een meisje dat op de danshogeschool zat. Toen pas realiseerde ik me dat je er echt je beroep van kunt maken. Dat gaf plots een heel ander perspectief op wat er nog allemaal mogelijk was in het leven. Ik besloot ermee door te gaan. Al was het ook wel een beetje een shock. Ik deed wiskunde-wetenschappen, alles stond klaar om ingangsexamen geneeskunde te gaan doen. Maar ik heb nog geen enkele dag spijt gehad van de switch die ik toen gemaakt heb.”
En nu begeleid jij jonge dansers in diezelfde zoektocht?
Piet: “Het gevoel dat ik toen ervaren heb, wil ik zeker doorgeven aan de jongeren, in die zin dat ze ernaar uitkijken om naar hier te komen. We werken superhard. De jongeren beseffen de ernst en de kracht van wat we aan het doen zijn en willen er zelf ook iets heel moois van maken. Maar ik vind het vooral heel tof om dat warme gevoel door te geven, bijvoorbeeld in de manier waarop we materiaal creëren of opgaan in een opwarming: die euforische momentjes die met het proces gepaard gaan.
Omdat ik het zelf ervaren heb als jongere, kan ik ook bepaalde illusies makkelijker doorprikken. Ik herinner me bijvoorbeeld dat het soms echt pittig was om voor leeftijdsgenoten te spelen. Als ik bij een schoolvoorstelling voelde dat het publiek niet mee was, ging ik vaak vanuit een soort van agressieve houding de bewegingen feller maken. Maar dat werkt eigenlijk averechts. Nu probeer ik dus mee te geven dat ze als groep altijd de zorgzaamheid moeten bewaken, wat er ook gebeurt in de zaal.”
Je maakte nog maar net de voorstelling Glorious Bodies met een totaal andere generatie op het podium: oudere acrobaten, in feite met pensioen. Merk je een groot verschil op en naast de scène?
Piet: “Het is gek om in hetzelfde jaar een proces door te maken met een oudere generatie en een proces met jongeren. Zo anders, en toch, de speelsheid is hetzelfde, daarin hebben de spelers van Glorious Bodies me verbaasd. Maar er gaapt echt wel een kloof tussen beide generaties, het zijn twee totaal verschillende werelden.”
Wat zouden beide groepen van elkaar kunnen oppikken?
Piet: “Ik denk voor de jongeren: iets meer geduld hebben. Voor hen moet alles nu gebeuren, wat soms voor onrust zorgt: de voorstelling is nu nog niet af! Er is nu nog geen lichtplan! Terwijl de spelers van Glorious Bodies altijd wel vertrouwen hadden dat het goed zou komen.
En van de ouderen denk ik dat ze soms iets flexibeler zouden kunnen zijn. Jongeren zijn echte kameleons. Als ik ‘A’ zeg, gaan ze mee op A, zeg ik ‘B’, dan gaan ze mee op B. Terwijl de oudere generatie soms kon zeggen: ‘Dat gaan we niet doen, Piet.’” (lacht).
Wat delen de acht dansers van Beyond the Edge met ons, het publiek?
Piet: “Voor mij schuilt de kracht van deze voorstelling in het zoekende. Hoe plaats je je als individu binnen een groep? Jongeren zijn soms best hard voor elkaar, ik heb dat als tiener zelf ook ervaren. Fysiek contact tussen jongeren is niet iets dat je supervaak ziet. In Beyond the Edge zit een mooie tegenbeweging van hoe jongeren ook met elkaar kunnen omgaan. Het collectieve zoeken, dat is de kern van onze voorstelling.”
De ladders waarover ze bewegen, roepen meteen associaties op met succesvol zijn, hogerop geraken, kansen krijgen. Hoe verhouden jullie je tot die symbolische lading?
Piet: “Van in het begin was de insteek niet ‘hoe klim ik hoger op de ladder’, maar dat je de ander nodig hebt om hogerop te geraken. Het is eigenlijk een ode aan zij die onderaan staan of zij die dragen, een ode aan horizontaliteit. De installatie is meer een tool om menselijke zorgzaamheid in de kijker te zetten.
Het was een pittige zoektocht om harmonie te zoeken in die 12 of 14 ladders - ik zou eens moeten tellen hoeveel het er zijn - en tegelijkertijd de jongeren centraal te zetten en niet het object. De ladders vormen eigenlijk een soort van IKEA-pakket waarmee je eindeloos veel opstellingen kan maken. Het wordt heel snel rommelig. Ik heb nachten thuis aan mijn tafel zitten puzzelen met allemaal kleine laddertjes en van daaruit heb ik samen met de dramaturg keuzes gemaakt. We zijn dus aan de creatie begonnen met een vaste reeks opstellingen van de ladders. Dat was tegelijkertijd bevrijdend en heel beperkend.
Alles is tot in de details vastgelegd, omdat het anders heel snel gevaarlijk wordt. De spelers moeten precies weten wat het kader is, maar daarbinnen mogen ze spelen en vrijheid zoeken. Want een perfecte voorstelling uitvoeren, daar hebben ze niks aan. Het gaat erom dat ze telkens dat strakke kader net iets verder oprekken, eigen maken, omdat ze steeds meer vertrouwen krijgen. Op die momenten wordt de voorstelling poëtisch.”
In een andere voorstelling van jou, EXIT, laat je circusartiesten hoog op een draaiende deurconstructie balanceren. Nu klimmen jongeren hoog de ladders in. Zoek je het risico graag op?
Piet: “Ja, sowieso. Het is door het risico dat we in een kwetsbare positie komen. Daaruit groeien onderlinge relaties en afhankelijkheid.
Je zou ook perfect iemand alleen met een ladder op de scène kunnen zetten, maar dan zou het gaan over de relatie tussen de persoon en het object. Dat vind ik niet zo interessant. Mij gaat het om wat die ladder doet met ons. Eigenlijk zou je op een gegeven moment de ladders weg kunnen halen, om te kijken welke menselijke connecties er ontstaan zijn.”
Wat met de jongeren in de zaal? Gaan zij straks naar huis met eenzelfde gevoel van collectiviteit als de groep op het podium?
Piet: “Ik hoop het wel, eigenlijk. Dat jongeren de voorstelling als een soort zachte pleister ervaren in hun zoektocht naar wie ze willen zijn en met wie ze willen omgaan. Het vinden van gemeenschappelijke grond kan zo’n deugd doen. Dat je het gevoel krijgt dat er een soort van onzichtbaar touw is binnen een groep waar je samen aan trekt - ik heb het zelf als jongere mogen ervaren, en ook nu weer tijdens dit proces, en wens het elke jongere toe.”